Biografie

back

Jaap de Jonge studeerde aan de academie St. Joost in Breda waar hij de richting grafisch-ontwerpen in 1983 voltooide. Dit alles in de tijd dat de computer zijn intrede nog niet had gedaan en er nog loodzetsel werd gebruikt! Al tijdens zijn opleiding experimenteerde de Jonge met animatie, video en geluid. Daarnaast speelde hij als gitarist in diverse underground bands. Het laatste jaar van zijn opleiding studeerde hij aan de mixed-media afdeling van de Jan van Eyck Academie in Maastricht, een post academische opleiding. Hier maakte hij o.a. video clips bij zijn muziek met behulp van kartonnen decors, plak en knipwerk. (table top) In 1984 verhuisde hij naar Amsterdam waar zijn vroege video werk door het Stedelijk Museum werd opgemerkt en aangekocht. Naast zijn werk als vormgever van decors, affiches, televisie leaders, begon de Jonge met het maken van video installaties en kinetische objecten. Vanaf 1990 was de Jonge internationaal succesvol als media kunstenaar, naast zijn docentschappen op de Rietveldt academie en St. Joost te Breda.

De laatse jaren is zijn werk langzaam verschoven richting “kunst in de openbare ruimte” met een inmiddels indrukwekkende staat van dienst in het opdrachten circuit. Maar of de Jonge nu vrij werk of iets in opdracht maakt, al zijn werken getuigen van een persoonlijke visie op de werkelijkheid of zijn met andere woorden een antwoord of commentaar op die werkelijkheid. Dat gebeurt soms door de betrekkelijkheid ervan te laten zien, of door het functioneren ervan bloot te leggen, of door bepaalde aspecten van die werkelijkheid uit te vergroten en te intensiveren om de poezie ervan te kunnen blootleggen. Het gebruik van van licht, geluid en beweging hebben geen louter ondersteunende of producerende functie, maar zijn zelf ook drager van het idee of het concept van het werk. Vorm en inhoud staan niet los van elkaar, maar dragen kortom eenzelfde gedachte uit. Uiteindelijk gaat het erom een ding te maken, dat los van enig economisch nut een eigen autonomie verkrijgt, die onze perceptie van de werkelijkheid doet verschuiven.

De Jonge ontwerpt in zijn werk een eigen taal voor de dingen, waarbij hij ook iconografische tekens en symbolen niet schuwt, opdat het ding zelf het woord mag voeren; hij laat materialen, machines, videobeelden, vormen en kleuren voor zich spreken en probeert daarmee vóór onze vanzelfsprekende interpretatie en toe-eigening van de werkelijkheid te grijpen. Zijn werken roepen een eigen wereld op, die eigen grammaticale wetten en strukturen kent, waardoor ze als het ware een eigen subjectiviteit verkrijgen, als waren ze aan ons gelijkwaardige gesprekspartners, in plaats van door onze blik en taal geobjectiveerd dingen.

Of het nu een met ijs gevulde ring is, of een bescheiden glazen bol aan de wand, die tot aanraken verleidt om je vervolgens in een waterval van beelden onder te dompelen, ze eisen hun aanwezigheid op, en doen dat op een onafhankelijke en eigengereide wijze. Moedwillig opgelegde dubbele bodems, barokke tierelantijnen of andere mystificaties hebben deze werken niet nodig om het verrassend autonome van hun wereld kenbaar te maken. Daarom is er ook geen sprake van een kloof tussen werk en toeschouwer, maar eerder van een conversatie tussen verschillende, ieder een eigen taal sprekende partners. Je moet goed naar hen kijken en luisteren en ze niet meteen in willen lijven in de vertrouwde betekenispatronen; de werken van de Jonge zijn feitelijk asielzoekers, maar dan vóór elke inburgeringscursus...

Hoezeer een schroefdraad een schroefdraad kan zijn, wordt bijvoorbeeld in het glasmozaiek voor de CBM duidelijk, waarbij het draadeind, de veer en de schroef afzonderlijk werden gefotografeerd en gedigitaliseerd en vervolgens op veelkleurige glasplaatjes werden getransponeerd, die gezamenlijk tot een monumentaal en, door de wisselende kleur en lichtvlakken, betoverend hedendaags glasmozaiek leidden. De Jonge werkt veel met licht en kleur, die in plaats van louter esthetisch of technisch ondersteunend te zijn, ook een inhoudelijke of op zijn minst een communicerende rol lijken te hebben. Zo ook de lichtinstallatie in de researchtoren in de Universiteit van Nijmegen, waar tussen de hoge wenteltrap een aan staalkabels opgehangen toren van transparante, lichtgevende ringen is bevestigd, die van kleur wisselt al naar gelang iemand de trap bestijgt. Met het beklimmen van de treden, verspringen de kleurschakeringen, alsof de lichttoren zelf de voetstappen beantwoordt, waardoor er telkens een ander gesprek tussen toren en toeschouwer, tussen ding en mens, ontstaat.

De werken van de Jonge doen onze verhouding tot de dingen, tot mechaniek, beeld, materiaal en techniek veranderen, waardoor er ook iets in de verhouding van de mens tot de hem omringende wereld verschoven wordt. Daarnaast overheerst het plezier in het maken van dingen die los van economische of esthetische wetten, hun eigen bestaanrecht opeisen. Dat ook dingen hun eigen verhaal kunnen vertellen, zonder een overdreven knieval naar de mens te hoeven maken, dat ze hun eigen schoonheid en kracht hebben, hun eigen struktuur, taal en wetmatigheden, is iets wat de Jonge met veel helderheid en gevoel voor vorm en detail in zijn werk laat zien.

Neem nu het traag in elkaar grijpen van de Jonge’s videobuilder (1990) die als een soort metalen lichaam zich in en uitrekt om geen spierkracht maar videobeelden te produceren, De verstilling van bewegingen die veel installaties en `dingen’ van de Jonge kenmerkt, bevestigt nog eens de indruk van een eigen tijd van de dingen, als een in zichzelf besloten tijdsdimensie, die door geen menselijke klok wordt opgejaagd en ons herinnert ons aan de mogelijkheid van een andere tijd, die onder of achter of aan gene zijde van de ons zo bekende en beklemmende lineaire tijd ligt. Een tijd die zich als de videobuilder uitrekt en uitstrekt als een steeds wijkende horizon en daarmee lucht geeft en ruimte maakt voor andere dan overhaaste oordelen, ervaringen en observaties.

Dit geldt ook voor de Jonge’s Tvsnow-projector (2002), die met behulp van een projectielamp en twee tegen elkaar indraaiende platen met gaatjes televisiesneeuw maakt, door P. Donker Duyvis de ‘ultieme videoinstallatie’ genoemd, omdat deze in al zijn perfectie en schoonheid slechts ruis en sneeuw produceert. Maar afgezien daarvan is het een prachtig ding op zich, de vorm verwijst naar het prototype van de camera, alsof hiermee en passant ook nog de ziel, of de kern van de camera wordt blootgelegd; een vertrouwd beeld dus, maar als het dan geen beelden, maar sneeuw oplevert, kortom: het haperen van beeld, word je als toeschouwer in verwarring gebracht. Is dat ding er dan niet om ons op afroep beelden te leveren, om ons te vermaken? Nee, het ding blijft bij zich, rolt zich als het ware op in zijn eigen betekenis, en lapt hiermee elke dienstbaarheid aan zijn laars. Hierdoor wordt het op een bepaalde manier ook zelfzuchtig, we zouden bijna zeggen: narcistisch, want het eist een eigen binnenwereld op, en zal eindeloos doormee doorgaan, in het maken van ruis en sneeuw, ongeacht wat wie ook zegt of vindt, en stomweg omdat het daar zin in heeft, omdat dat zijn subjectieve dingelijkheid uitmaakt. Het werk van de Jonge is kortom, behalve een proeve van creativiteit en technisch vernuft, een nieuwe, eigentijdse variant van het l‘art pour l’art, te weten: het ding voor het ding principe, dat vanwege de autonomie van deze werken onze verhouding tot de dingen en dus tot de werkelijkheid verandert.